Vertalingen Absolvieren DE>NL
I absolvieren
werkw.
Uitspraak: | [apzɔlˈviːrən] |
machen und abschließen -
voltooien IIa der Absolvent
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [apzɔlˈvɛnt] |
Verbuigingen: | Absolventen , Absolventen |
IIb die Absolventin
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [apzɔlˈvɛntɪn] |
Verbuigingen: | Absolventin , Absolventinnen |
deel van de uitdrukking: afgestudeerde Alle Absolventen des Lehrgangs erhalten ein Zertifikat. - Alle afgestudeerde van het studiejaar krijgen een certicaat. Hochschulabsolvent - afgestudeerd aan de hogeschool |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
das Absolvieren | het afmaken ; het afwerken |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `Absolvieren`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ableistenDE: abrundenDE: abschließenDE: beendenDE: beendigenDE: die letzte Hand legen anDE: ein Ende machenDE: ein Ende setzenDE: ergänzenDE: erledigen