1. MWB
  2. Vertalen
  3. abschließen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • abschließen > EN • abschließen > ES • abschließen > FR
Vertalingen abschließen DE>NL

abschließen

werkw.
Uitspraak:  [ˈapʃliːsən]

1) mit einem Schloss versperren - afsluiten
Hast du auch abgeschlossen? - Heb jij ook afgesloten?

2) vereinbaren, mit Unterschrift, Zahlung o. Ä. in Kraft setzen - bekrachtigen
eine Wette mit jemandem abschließen - een weddenschap met iemand afsluiten

3) wie vorgesehen beenden - zoals voorzien afsluiten
ein abgeschlossenes Studium haben - een studie hebben afgesloten

4) etw. als Ende haben - beëindigen
Die Ausbildung schließt mit einer schriftlichen Prüfung ab. - De opleiding wordt met een schriftelijk examen afgesloten .

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
abschliessen (ww.) dichtknopen (ww.) ; verzegelen (ww.) ; vergrendelen (ww.) ; toetrekken (ww.) ; toedoen (ww.) ; termineren (ww.) ; stoppen (ww.) ; sluiten (ww.) ; sleutel omdraaien (ww.) ; op slot zetten (ww.) ; op slot doen (ww.) ; locken (ww.) ; grendelen (ww.) ; dichtstoppen (ww.) ; dichten (ww.) ; borgen (ww.) ; beëindigen (ww.) ; afgrendelen (ww.)
das Abschliessen winkel afsluiten (znw.) ; de sluiting (v) ; het dichtmaken ; het dichtdraaien ; het dichtdoen ; de afsluiting (v) ; het afsluiten
abschließen besluiten ; zich abonneren
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `abschließen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: enden
DE: zum Abschluß kommen/gelangen
DE: vorziehen
DE: zuziehen
DE: siegeln
DE: zuriegeln
DE: abschneiden
DE: absondern
DE: sondern
DE: unter Quarantäne stellen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: sich abschließen NL: zich afzonderen, zich terugtrekken