Vertaal
Naar andere talen: • Tun > ENTun > ESTun > FR
Vertalingen Tun DE>NL

I tun

werkw.
Uitspraak:  [tuːn]

1) eine Handlung ausführen, aktiv werden - doen
Hast du nichts Besseres zu tun? - Heb jij niets beters te doen?
Das tut man nicht! - Dat doet men niet!
Könntest du das für mich tun? - Zou jij dat voor mij kunnen doen?
Dagegen muss man doch was tun! - Daartegen moet men toch wat doen!
uitdrukking (viel) zu tun haben
uitdrukking tun und lassen können, was man will
uitdrukking mit etw. ist es nicht getan

2) deel van de uitdrukking:
uitdrukking jemandem / sich etw. tun

3) deel van de uitdrukking:
uitdrukking irgendwie tun

4) deel van de uitdrukking:
uitdrukking mit jemandem / etw. zu tun haben
uitdrukking es mit jemandem / etw. zu tun haben
uitdrukking es mit jemandem zu tun bekommen

5) deel van de uitdrukking:
uitdrukking es tut sich was / viel / wenig / nichts / ...

6) deel van de uitdrukking:
uitdrukking etw. irgendwohin tun

7) deel van de uitdrukking:
uitdrukking jemanden irgendwohin tun

8) deel van de uitdrukking:
uitdrukking es (mit jdm) tun

9) deel van de uitdrukking:
uitdrukking etw. tut es nicht mehr / noch


II tun

werkw.

1) verwendet, um das Verb besonders zu betonen - doen
Tu du abtrocknen und ich spüle. - Jij droogt af en ik was af.
Ich täte das schon machen, wenn mir jemand hilft. - Ik zal dat wel doen als er iemand mij helpt.

2) von kleinen Kindern verwendet, die damit schwierige Formen und Konstruktionen vermeiden - doen
Tust du mir jetzt was vorlesen? - Doe jij mij wat voorlezen?
Spielst du mit mir Familie? Ich täte der Vater sein und du die Mutter. - Speel je met mij vader en moedertje? Ik doe speel de vader en jij moeder.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
tun (ww.) manipuleren (ww.) ; zetten (ww.) ; werken (ww.) ; verrichten (ww.) ; uitvoeren (ww.) ; uitrichten (ww.) ; toepassen (ww.) ; te werk gaan (ww.) ; stellen (ww.) ; scheppen (ww.) ; procederen (ww.) ; plaatsen (ww.) ; optreden (ww.) ; opereren (ww.) ; maken (ww.) ; leggen (ww.) ; in het leven roepen (ww.) ; handelen (ww.) ; gebruiken (ww.) ; gebruik maken van (ww.) ; functioneren (ww.) ; doen (ww.) ; benutten (ww.) ; arbeiden (ww.) ; ageren (ww.) ; aanwenden (ww.)
das Tunhet toedoen
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `Tun`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: agieren
DE: anfertigen
DE: arbeiten
DE: ausrichten
DE: benutzen
DE: betreiben
DE: bilden
DE: entstehen
DE: entwerfen
DE: entwickeln

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: ein übriges tun NL: meer doen dan nodig is, zijn uiterste best doen, nog extra moeite doen
DE: sich schwertun NL: het z. moeilijk maken, moeilijk doen
DE: es tut sich etwas NL: er gebeurt iets