Vertaal
Naar andere talen: • Sparen > ENSparen > ESSparen > FR
Vertalingen Sparen DE>NL

sparen

werkw.
Uitspraak:  ʃpaːrən]

1) nicht ausgeben, sondern für andere Zwecke aufheben - sparen
Er hat schon 5.000 Euro gespart. - Hij heeft al € 5000,00 gespaard.
Sie sparen auf / für ein Wohnmobil. - Zij sparen voor een camper.
Sparvertrag - spaarovereenkomst

2) von etw. weniger verbrauchen - zuinig
Sie spart, wo sie nur kann. - Zij is zuinig waar mogelijk.
Sparmaßnahme - bezuinigingsmaatregelen

3) nicht verbrauchen - sparen
Bei dem Kauf hat er 50 Euro gespart. - Bij de koop heeft zij € 50,00 bespaard.
Wenn du den Brief selbst einwirfst, sparst du dir das Porto. - Als je de brief zelf wegbrengt dan spaar je de porto uit.

4) nicht entstehen lassen, vermeiden - sparen
Das spart viel unnötigen Stress. - Dat bespaart veel onnodige stress.
uitdrukking sich etw. sparen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
sparen (ww.) achteruitgaan (ww.) ; afnemen (ww.) ; besparen (ww.) ; declineren (ww.) ; matigen (ww.) ; minder gebruiken (ww.) ; minder worden (ww.) ; op bankrekening zetten (ww.) ; opsparen (ww.) ; sparen (ww.) ; zuinig zijn (ww.)
Sparen besparingen
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Sparen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abbauen
DE: ansammeln
DE: aufbewahren
DE: beschneiden
DE: bewahren
DE: ersparen
DE: fallen
DE: fortnehmen
DE: Geld auf der Bank tun
DE: hamstern