schauen

Naar andere talen: • schauen > EN • schauen > ES • schauen > FR

Vertalingen schauen DE>NL

werkw.

Uitspraak:

1) sehen - kijken

auf die Uhr schauen - op de klok kijken Schau doch mal! - Kijk toch eens!
nach jemandem / etw. schauen (=sich um jemanden / etw. kümmern) - iemand / iets zoeken Ich habe schon überall nach dem Schlüssel geschaut. - Ik heb al overal naar de sleutel gezocht.

2) einen bestimmten Gesichtsausdruck haben - kijken

Warum schaust du denn so traurig? - Waarom kijk je eigenlijk zo treurig?
Da schaust du aber! / Da hat er aber geschaut! / ... (=drückt aus, dass jemand sehr überrascht ist) - kijk eens aan! Da wird sie aber schauen, wenn sie das sieht! - Daar zal ze van op kijken als ze dat ziet!

3) deel van de uitdrukking:

auf etw. schauen (=auf etw. achten) - ergens op letten Sie schaut sehr auf Sauberkeit. - Zij let bijzonder op netheid.
schauen, ob ... (=überlegen, ob ...) - eens kijken of ... Schau mal, ob du das noch erledigen kannst. - Kijk eens of je dat nog kunt afmaken.
schauen, dass ... (=sich bemühen, dass ...) - zich inzetten dat ... Schau, dass du rechtzeitig zurückkommst! - Zorg dat je op tijd terugkomt!

Overige bronnen

schauen (ww.)	onderscheiden (ww.) ; zien (ww.) ; turen (ww.) ; toeschouwen (ww.) ; toekijken (ww.) ; staren (ww.) ; schouwen (ww.) ; opmerken (ww.) ; ontwaren (ww.) ; bezien (ww.) ; bezichtigen (ww.) ; bekijken (ww.) ; aanzien (ww.) ; aanschouwen (ww.) ; aankijken (ww.) ; aanblikken (ww.)
das Schauen	het kijken

Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `schauen`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: anblicken
DE: Anschauen
DE: Ansehen
DE: begucken
DE: beobachten
DE: beschauen
DE: besichtigen
DE: betrachten
DE: blicken
DE: gucken

Ook in de database