Vertaal
Naar andere talen: • gucken > ENgucken > ESgucken > FR
Vertalingen gucken DE>NL

gucken

werkw.
Uitspraak:  gʊkən]

1) seinen Blick irgendwohin richten - kijken
Guck mal, wer da kommt! - Kijk eens wie daar komt!

2) einen bestimmten Gesichtsausdruck haben - kijken
Guck doch nicht so finster / beleidigt! - Kijk toch niet zo somber / beledigd!

3) betrachten, ansehen - kijken
Du sollst nicht so viel Fernsehen gucken! - Je moet niet zoveel televisie kijken!

4) deel van de uitdrukking:
uitdrukking etw. guckt aus etw. / über etw.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
gucken (znw.)het aanzien
gucken (ww.) ontwaren (ww.) ; verrast opkijken (ww.) ; turen (ww.) ; toeschouwen (ww.) ; staren (ww.) ; opzien (ww.) ; opmerken (ww.) ; opkijken (ww.) ; onderscheiden (ww.) ; koekeloeren (ww.) ; gluren (ww.) ; gadeslaan (ww.) ; aanschouwen (ww.) ; aankijken (ww.) ; aanblikken (ww.)
das Guckenhet kijken
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `gucken`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: anblicken
DE: Anschauen
DE: Ansehen
DE: Aufblicken
DE: aufsehen
DE: begucken
DE: beobachten
DE: beschauen
DE: besehen
DE: betrachten

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: in den Mond gucken NL: het nakijken hebben, ernaast grijpen