1. MWB
  2. Vertalen
  3. herrschen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • herrschen > EN • herrschen > ES • herrschen > FR
Vertalingen herrschen DE>NL

I herrschen

werkw.
Uitspraak:  [ˈhɛrʃən]

1) irgendwo vorhanden sein - heersen , regeren
unter den herrschenden Umständen - onder de heersende omstandigheden
Unter den Mitarbeitern herrscht große Unzufriedenheit. - Onder de medewerkers heerste grote ontevredenheid.
Im Januar herrschte eisige Kälte. - In januari heerst er ijzige koude.

2) Macht über jemanden / etw. ausüben - heerser
über ein Land / Volk herrschen - over een land / volk heersen
die herrschende Klasse - de heersende klasse


IIa der Herrscher

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈhɛrʃɐ]
Verbuigingen:  Herrschers , Herrscher

IIb die Herrscherin

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈhɛrʃərɪn]
Verbuigingen:  Herrscherin , Herrscherinnen

deel van de uitdrukking: poliek heerser

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
herrschen (ww.) commanderen (ww.) ; domineren (ww.) ; gezag hebben (ww.) ; heerschappij voeren (ww.) ; opdragen (ww.) ; overheersen (ww.) ; verordenen (ww.)
herrschen heersen
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `herrschen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: auftragen
DE: beauftragen
DE: befehlen
DE: beherrschen
DE: die Grippe herscht
DE: die Oberhand haben
DE: dominieren
DE: erlassen
DE: gebieten
DE: grassieren