Vertaal
Naar andere talen: • erleben > ENerleben > ESerleben > FR
Vertalingen erleben DE>NL

I erleben

werkw.
Uitspraak:  [ɛɐˈleːbən]

1) eine bestimmte Erfahrung machen - beleven , meemaken
Hast du schon mal erlebt, dass der Bus zu früh abfährt? - Heb je al eens meegemaakt dat de bus te vroeg vertrekt?
Ich habe sie noch nie so fröhlich erlebt. - Ik heb haar nog nooit zo vrolijk meegemaakt.
Wir haben schon viel miteinander erlebt. - Wij hebben samen al veel meegemaakt.
uitdrukking Hat man so was schon erlebt!
uitdrukking Der kann / Du kannst / ... was erleben!

2) noch am Leben sein, wenn etw. geschieht - beleven , meemaken
Schade, dass meine Großmutter das nicht mehr erleben durfte. - Jammer dat mijn oma dat niet meer mag meemaken.


II das Erlebnis

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ɛɐˈleːpnɪs]
Verbuigingen:  Erlebnisses , Erlebnisse

deel van de uitdrukking: ervaring
Der Abend war ein unvergessliches Erlebnis für sie. - De avond was een onvergetelijke ervaring voor haar.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
erleben (ww.) beleven (ww.) ; doorleven (ww.) ; doormaken (ww.) ; doorstaan (ww.) ; ervaren (ww.) ; ervaren als (ww.) ; gewaarworden (ww.) ; ondervinden (ww.) ; verdragen (ww.) ; verduren (ww.) ; verteren (ww.) ; voelen (ww.)
das Erlebende belevenis (v) ; de beleving (v)
erleben meemaken
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `erleben`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: aufbrauchen
DE: aufzehren
DE: Ausgeben
DE: aushalten
DE: ausharren
DE: bestehen
DE: dulden
DE: durchhalten
DE: durchmachen
DE: empfinden