1. MWB
  2. Vertalen
  3. dienen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • dienen > EN • dienen > ES • dienen > FR
Vertalingen dienen DE>NL

dienen

werkw.
Uitspraak:  [ˈdiːnən]

1) einen bestimmten Zweck haben - dienen
als / zur Abschreckung dienen - als / tot afschrikking dienen
Diese Maßnahmen dienen Ihrer eigenen Sicherheit. - Deze maatregelen zijn voor uw eigen veiligheid.
Wozu dient dieser Schalter? - Waarvoor dient deze schakelaar?

2) für jemanden bestimmte Dienste leisten - dienen
Er hat seinem Herrn stets treu gedient. - Hij heeft zijn heer altijd trouw gediend.

3) Militärdienst leisten defensie - dienen
bei der Luftwaffe dienen - in dienst bij de luchtmacht
Haben Sie gedient? - Bent u in dienst geweest?

4) helfen - dienen
Womit kann ich dienen, mein Herr? - Waarmee kan ik u van dienst zijn mijnheer?
Wäre dir mit einem 100-Euro-Schein gedient? - Ben je met €100,00 geholpen?

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
dienen (ww.) aan tafel bedienen (ww.) ; bedienen (ww.) ; gerieven (ww.) ; opdienen (ww.) ; opdissen (ww.) ; voorzetten (ww.)
dienen dienen
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `dienen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: anrichten
DE: auftischen
DE: auftragen
DE: bedienen
DE: einen Dienst erweisen
DE: helfen
DE: mithelfen
DE: servieren