Vertaal
Naar andere talen: • ausgehen > ENausgehen > ESausgehen > FR
Vertalingen ausgehen DE>NL

ausgehen

werkw.
Uitspraak:  ausgeːən]

1) (bes. abends) das Haus verlassen, um ein Lokal oder eine Veranstaltung zu besuchen - uitgaan
Würden Sie mit mir ausgehen? - Zou u met mij willen uitgaan?

2) auf bestimmte Weise enden - aflopen
Das kann doch nicht gut ausgehen! - Dat kan toch niet goed aflopen!

3) aufgebraucht werden - verbruikt , op
Kurz vor dem Ziel ging uns das Benzin aus. - Vlak voordat we er waren was de benzine op.

4) zu leuchten oder brennen aufhören - uitgaan

5) aufhören, in Betrieb zu sein - uitgaan
Wenn das Wasser heiß ist, geht der Kocher von selbst aus. - De waterkoker gaat vanzelf uit als het water kookt.

6) deel van de uitdrukking:
uitdrukking von etw. ausgehen

7) deel van de uitdrukking:
uitdrukking etw. geht von jemandem / etw. aus

8) ausfallen - uitvallen
Seit ich schwanger bin, gehen mir die Haare aus. - Mijn haren vallen uit sinds ik zwanger ben.

9) deel van de uitdrukking:
uitdrukking (bei etw.) leer ausgehen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
ausgehen (ww.) de hort op gaan (ww.) ; naar buiten gaan (ww.) ; stappen (ww.) ; uitgaan (ww.)
ausgehen een avondje stappen ; gaan stappen ; uitbranden ; uitdoven
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `ausgehen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ablaufen
DE: bummeln
DE: enden
DE: gehen
DE: herausgehen
DE: herauskommen
DE: hinausgehen
DE: im Schritt gehen
DE: schreiten
DE: spazieren gehen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: leer ausgehen NL: niets krijgen, ernaast grijpen
DE: mir ging der Atem aus NL: ik kwam adem te kort