Vertaal
Naar andere talen: • bummeln > ENbummeln > ESbummeln > FR
Vertalingen bummeln DE>NL

bummeln

werkw.
Uitspraak:  [ˈbʊməln]

1) gemütlich spazieren gehen - slenteren
durch die Stadt bummeln - door de stad slenteren

2) langsam (od. gar nicht) arbeiten - lanterfanten
Er hat den ganzen Tag gebummelt. - Hij heeft de hele dag gelanterfant.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
bummeln (ww.) rondhangen (ww.) ; zwerven (ww.) ; zich voortbewegen (ww.) ; wandelen (ww.) ; verlummelen (ww.) ; verknoeien (ww.) ; verbeuzelen (ww.) ; uitgaan (ww.) ; stappen (ww.) ; slenteren (ww.) ; rondwandelen (ww.) ; rondtrekken (ww.) ; rondslenteren (ww.) ; rondlopen (ww.) ; niksen (ww.) ; nietsdoen (ww.) ; lummelen (ww.) ; luieren (ww.) ; lopen (ww.) ; lanterfanten (ww.) ; kuieren (ww.) ; gaan (ww.) ; de hort op gaan (ww.) ; boemelen (ww.) ; banjeren (ww.) ; aan de zwier gaan (ww.)
das Bummeln geflaneer (znw.)
bummeln treuzelen
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `bummeln`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: auf sich warten lassen
DE: ausgehen
DE: fackeln
DE: flanieren
DE: gehen
DE: herumlungern
DE: herumschlendern
DE: herumsitzen
DE: herumspazieren
DE: hängenbleiben