Vertalingen anbauen DE>NL
I anbauen
werkw.
1) in größerer Zahl, auf Feldern usw., anpflanzen -
verbouwen | In Sri Lanka wird sehr viel Tee angebaut. - In Sri Lanka wordt zeer veel thee verbouwd. |
2) unmittelbar an ein anderes Gebäude bauen -
aanbouwen | einen Wintergarten (an ein Haus) anbauen - een wintertuin (aan een huis) bouwen |
II der Anbau
zelfst.naamw.
| Uitspraak: | [ˈanbau] |
| Verbuigingen: | Anbau(e)s , Anbauten |
1) deel van de uitdrukking: telen | Gemüse aus eigenem / ökologischem Anbau - groenten uit eigen / ecologische teelt |
2) deel van de uitdrukking: aanbouw | ein Haus mit mehreren Anbauten - een woning met diverse aanbouwsels |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| anbauen (ww.) | voortbrengen (ww.) ; uitbouwen (ww.) ; procreëren (ww.) ; opkweken (ww.) ; genereren (ww.) ; fokken (ww.) ; bijbouwen (ww.) ; aanbouwen (ww.) |
| das Anbauen | het planten ; het verbouwen ; het telen ; het stimuleren ; de plantage (v) ; het kweken ; de culture (v) ; het cultiveren ; het bevorderen ; het aanplanten ; het aankweken |
| anbauen | aanbouwen ; verbouwen ; telen ; ondersteunen ; bouwen |
Bronnen: interglot; A.M.T.S.; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `anbauen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: AnbauDE: AnbautenDE: anpflanzenDE: AnpflanzungDE: aufbauenDE: aufziehenDE: ausbauenDE: bauenDE: erbauenDE: errichten