Vertaal
Naar andere talen: • kant > ENkant > ESkant > FR
Vertalingen kant NL>DE

de kant

zelfst.naamw. (m.)
Uitspraak:  [kɑnt]
Verbuigingen:  kanten (meerv.)

1) rand (van iets) - Seite (die ~), Rand (der ~), Kante (die ~)
je auto aan de kant van de weg zetten - das Auto an den Straßenrand setzen
spullen uit je boot op de kant zetten - Gegenstände aus dem Boot auf die Seite setzen
uitdrukking aan/langs de kant staan
uitdrukking kant noch wal raken
uitdrukking aan de kant doen

2) smal vlak (van iets) - Seite (die ~)
Bij de rellen zijn auto's op hun kant gezet. - Bei den Unruhen wurden die Autos auf die Seite geworfen.

3) elk van twee tegenover elkaar liggende delen - Seite (die ~)
Aan de ene kant van de straat zijn de even huisnummers, aan de andere kant de oneven nummers. - Auf der einen Straßenseite sind die geraden Hausnummern, auf der anderen Seite die ungeraden Nummern.
aan één kant doof zijn - auf einer Seite taub sein
linkerkant - linke Seite
rechterkant - rechte Seite
uitdrukking aan de ene kant ... aan de andere kant

4) richting - Richtung (die ~)
Van alle kanten komen mensen hierheen. - Aus allen Richtungen kommen Leute hierhin.
Je moet die kant op. - Sie müssen in diese Richtung gehen.
uitdrukking alle kanten op/uit kunnen met

5) deel van de uitdrukking: -
uitdrukking van de verkeerde kant zijn

6) deel van de uitdrukking: -
uitdrukking zich van kant maken

7) deel van de uitdrukking: -
uitdrukking het huis aan kant maken

8) deel van de uitdrukking: -
uitdrukking aan de grote kant

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
de kant (m) die Fransenborte ; die Kante ; der Rand ; die Seite ; die Spitze ; die Spitzenarbeit ; die Spitzenkante ; die Spitzenklöppelei
de kantdas Ufer
kant andererseits ; die Seite ; Spitze ; die Spitze
Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `kant`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: grens
NL: kantkloswerk
NL: kantwerk
NL: rand
NL: richting
NL: vlak
NL: zij
NL: zijde
NL: zijkant

Uitdrukkingen en gezegdes
NL: (een kist) op zijn kant zetten DE: kanten, (met de smalle kant naar boven) hochkant stellen
NL: dat raakt kant noch wal DE: das ist weder gehauen noch gestochen
NL: (iets) over zijn kant laten gaan DE: hingehen lassen
NL: (het is) aan de kleine kant DE: ziemlich klein
NL: (het leven) van de vrolijke kant bekijken DE: von der heiteren Seite nehmen
NL: een nieuwe kant aan de zaak zien DE: der Sache eine neue Seite abgewinnen
NL: aan (van) de ene kant..., aan (van) de andere kant... DE: auf der einen Seite, einerseits... aber andrerseits...
NL: van die kant (heb je niets te vrezen) DE: von jener Seite
NL: v.d. kant van de overheid DE: von seiten, seitens der Behörde
NL: ik van mijn kant DE: ich meinerseits
NL: (een oom) van moeders kant DE: mütterlicherseits
NL: ik moet die kant op DE: ich muß da hinaus
NL: de kant van Berlijn op DE: in der Richtung auf Berlin zu
NL: van de kanten (van Arnhem) DE: aus der Umgebung
NL: (zet die lege flessen) aan de kant DE: beiseite
NL: (is de kamer) aan kant? DE: aufgeräumt?
NL: een zaak aan kant doen DE: ein Geschäft aufgeben
NL: Iemand van kant maken, helpen DE: einem den Garaus machen
NL: z. van kant maken DE: Hand an sich legen DE: (stof) Spitzen (Mz)
NL: rok met (een) kant DE: Spitzenrock (der)