persoonlijk

bijv.naamw.

Uitspraak:

[pɛrˈsonlək]

die of dat bij een bepaalde persoon hoort - personnel/-elle , individuel/-elle

persoonlijke bezittingen - effets personnels

iets persoonlijk afgeven (=zelf iets afgeven, dus niet het laten doen) - remettre quelque chose en personne

© K Dictionaries Ltd.

persoonlijk

personnel ; subjectif ; subjectivement ; en chair et en os ; en mains propres ; en personne ; personnalisé ; personnellement ; physiquement ; subjectif

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.; ICT-Woordenboek




NL: eigen
NL: individueel
NL: subjectief
NL: zelf

NL: persoonlijke vrijheid FR: liberté (la) individuelle
NL: zonder persoonlijke ongelukken FR: sans accident de personnes
NL: om persoonlijke redenen FR: pour des raisons de convenance personnelle
NL: persoonlijk worden FR: devenir agressif