Vertaal
Naar andere talen: • zijn > DEzijn > ENzijn > ES
Vertalingen zijn NL>FR

I zijn

werkw.
Uitspraak:  [zɛin]
Verbuigingen:  was (verl.tijd ) is geweest (volt.deelw.)

1) bestaan - être , y avoir , exister
Er is een boomsoort die meer dan honderd meter hoog kan worden. - Il existe une espèce d'arbre qui peut atteindre plus de cent mètres de hauteur.
uitdrukking er geweest zijn

2) je ergens bevinden - être , se trouver
Waar zijn jullie? - Où êtes-vous?
Ik ben weer thuis. - Je suis de nouveau chez moi.

3) je in een bepaalde toestand bevinden - être
ziek zijn - être malade
blij zijn - être content
uitdrukking op iemand zijn

4) <(met een ander werkwoord) om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd>
- avoir/être
De bomen zijn omgehakt. - Les arbres ont été abattu.
Ze is gevallen. - Elle est tombée.


II zijn

pronoun
Uitspraak:  [zɛin]

<je gebruikt dit woord als iets van een man is of bij een man hoort>
- son/sa
Zijn fiets is te hoog voor mij. - Son vélo (à lui) est trop haut pour moi.
[zɛin]
[vvt: is geweest]

1 ( existeren) bestaan - être - y avoir - exister

  `Er is een boomsoort die meer dan honderd meter hoog kan worden.`
  Il existe une espèce d'arbre qui peut atteindre plus de cent mètres de hauteur.

  er geweest zijn
   (= gaan sterven) - être à l'article de la mort



2 je ergens bevinden - être - se trouver

  `Waar zijn jullie?`
  Où êtes-vous?

  `Ik ben weer thuis.`
  Je suis de nouveau chez moi.



3 je in een bepaalde toestand bevinden - être

  `ziek zijn`
  être malade

  `blij zijn`
  être content

  op iemand zijn
   (= verliefd zijn op iemand) - être amoureux de quelqu'un

  `Zij is op mij, maar ik ben niet op haar.`
  Elle est amoureuse de moi, mais ce n'est pas réciproque.



4 <(met een ander werkwoord) om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd> - avoir/être

  `De bomen zijn omgehakt.`
  Les arbres ont été abattu.

  `Ze is gevallen.`
  Elle est tombée.


© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zijn (ww.) vivre (ww.) ; suffire (ww.) ; son (ww.) ; se trouver (ww.) ; s'apercevoir de (ww.) ; exister (ww.) ; être (ww.)
zijn (m) ses (p) ; sa (v)
het zijn vie (v) ; réalité (v) ; présence (v) ; existence (v)
zijn votre ; y avoir ; avoir ; se révéler ; s'avérer ; s'agir de ; rester ; résider dans ; représenter ; recouvrir ; leur ; il y a ; être de ; demeurer ; constituer ; consister en ; consister à
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm; n; ICT-Woordenboek


Voorbeeldzinnen met `zijn`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: aanwezig zijn
NL: aard
NL: bedragen
NL: behoren aan
NL: ben
NL: bent
NL: bestaan
NL: existentie
NL: existeren
NL: gebeuren