verlopen

werkw.

Uitspraak:	[vərˈlopə(n)]
Verbuigingen:	verliep (verl.tijd ) is verlopen (volt.deelw.)

1) voorbijgaan - dépasser

de jaren zijn snel verlopen - les années ont passé rapidement

2) geldigheid verliezen - expirer

Mijn paspoort is verlopen. - Mon passeport est expiré.

3) zich ontwikkelen - s'épanouir

Het herstel verloopt voorspoedig. - La guérison est en bonne voie.

© K Dictionaries Ltd.

verlopen (ww.)	passer (ww.) ; aborder (ww.) ; aboutir (ww.) ; arriver (ww.) ; atteindre (ww.) ; descendre (ww.) ; expirer (ww.) ; finir (ww.) ; parvenir (ww.) ; prendre d'assaut (ww.) ; prendre fin (ww.) ; s'achever (ww.) ; se passer (ww.) ; se terminer (ww.) ; stopper (ww.) ; terminer (ww.)
verlopen	vilain ; pauvre ; passe ; moche ; miteux ; minable ; laid ; humble ; avili ; aller ; se faire ; se dérouler ; s'effectuer ; s'alterer ; négocier ; cheminer ; avoir lieu

Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aan lager wal
NL: afgeleefd
NL: afleggen
NL: aflopen
NL: armoedig
NL: avanceren
NL: beëindigd
NL: doorgaan
NL: doorlopen
NL: eindigen

NL: kalm verlopen FR: se dérouler dans le calme
NL: verlopen kerel FR: mauvais sujet
NL: niet verlopen paspoort FR: passeport (le) en cours de validité
NL: verlopen student FR: fruit (le) sec