Vertaal
Naar andere talen: • tijd > DEtijd > ENtijd > ES
Vertalingen tijd NL>FR
[tɛit]
[mv: tijden]

1 opeenvolging van de momenten tussen vroeger en later - temps (la ~(v))
  zeeën van tijd hebben
   (= helemaal geen haast hebben) - avoir tout le temps

  de tijd aan zich hebben
   (= geen haast hebben) - avoir le temps

  De tijd dringt.
   (= het moet snel gebeuren) - le temps presse

  De tijd vliegt.
   (= de tijd gaat snel voorbij) - Le temps file.

  de tijd verdrijven
   (= iets doen waardoor het lijkt dat de tijd sneller gaat) - tuer le temps

  Dat heeft de tijd.
   (= dat kan wachten) - Ça n'urge pas.

  De tijd zal het leren.
   (= dat zullen we later weten) - Qui vivra verra.

  De tijd heelt alle wonden.
   (= uiteindelijk gaat al het verdriet voorbij) - Le temps guérit toutes les blessures.

  als ik tijd van leven heb
   (= als ik dan nog leef) - si Dieu me prête vie

  in minder dan geen tijd
   (= heel snel) - en moins de rien

  na verloop van tijd
   (= als er een periode voorbij is) - après un certain temps



2 ( tijdstip) ( moment) bepaald punt in een opeenvolging van momenten - temps (le ~(m))
heure (la ~(v))
moment (le ~(m))
  op tijd komen
   (= op het afgesproken moment komen) - être à l'heure / être exact

  hoogste tijd om te vertrekken
   (= het moment is echt daar om weg te gaan) - grand temps de partir

  bij tijd en wijle
   (= soms) - de temps à autre / de temps en temps

  van tijd tot tijd
   (= af en toe, soms) - de temps en temps

  over tijd zijn
   (= (van vrouwen) niet ongesteld worden op het uitgerekende moment (en dus misschien zwanger zijn)) - avoir du retard

  Heeft u de juiste tijd?
   (= weet u hoe laat het is?) - Avez-vous l'heure exacte?

  te allen tijde
   (= altijd) - à tout moment

  te zijner tijd
   (= op een later, nog niet bepaald moment) - en temps voulu



3 ( periode) deel van de opeenvolging van momenten - temps (le ~(m))
période (la ~(v))

  `lange/geruime tijd`
  assez longtemps

  vrije tijd
   (= de uren en dagen dat je niet werkt) - loisirs

  Je tijd is om.
   (= je tijd is voorbij) - Il ne te reste plus de temps.

  ten tijde van Filips de Schone
   (= in de periode dat Filips de Schone aan de macht was) - à l'époque de Philippe le Bel

  uit de tijd zijn
   (= achterhaald, ouderwets zijn) - être passé de mode

  bij de tijd zijn
   (= modern zijn) - être à la mode/page



4 rijtje van werkwoordsvormen die het heden, verleden of toekomst aanduiden - temps (le ~(m))

  `de verleden tijd`
  le passé

  `de toekomende tijd`
  le futur

  de hulpwerkwoorden van tijd
   (= de werkwoorden 'hebben', 'zijn' en 'zullen') - les auxiliaires de temps


© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
de tijd (v) la période
de tijd (m) temps (m)
tijd chronophage ; la durée ; époque ; long ; temps (durée ; temps (durée)
Bronnen: Diving dictionary; interglot; Download IATE, European Union, 2017.; ICT-Woordenboek; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `tijd`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: duur
NL: eeuw
NL: moment
NL: oer
NL: periode
NL: rust
NL: tijdperk
NL: tijdsruimte

Uitdrukkingen en gezegdes
NL: lange tijd FR: longtemps
NL: de tegenwoordige (toekomende, verleden) tijd FR: le présent (futur, passé)
NL: het is tijd FR: c' est l'heure
NL: het is (wordt) tijd om FR: il est temps de
NL: het is hoog tijd dat FR: il faut absolument que (met subj.)
NL: er zal een tijd komen, dat FR: l'heure viendra où
NL: (geen) tijd hebben FR: (ne pas) avoir le temps
NL: dat heeft de tijd FR: cela ne presse pas
NL: de (juiste) tijd vragen FR: demander l'heure exacte
NL: hij heeft zijn tijd gehad FR: il a fait son temps, il a eu son heure
NL: je moet maar tijd maken FR: il faut trouver le temps
NL: het is er de tijd niet naar om FR: l'heure n'est pas de, l'heure n'est pas aux (frivolités etc.)
NL: bij tijd en wijle FR: au moment propice, en temps utile
NL: bij tijden FR: de temps en temps
NL: in tijd van oorlog FR: en temps de guerre
NL: in de laatste tijd FR: ces derniers temps
NL: men heeft u in lange tijd niet meer gehoord FR: il y a longtemps qu'on ne vous a entendu
NL: in mijn tijd FR: de mon temps
NL: in onze tijd FR: de nos jours
NL: met zijn tijd meegaan FR: aller avec son siècle