[slɛxt]

1 als iets of iemand onvoldoende kwaliteit heeft - mauvais/-aise

  `een slechte auto`
  une mauvaise voiture

  `een slecht idee`
  une mauvaise idée

  `een slechte timmerman`
  un mauvais charpentier



2 als iets of iemand onaangenaam of ongunstig is - mauvais/-aise

  `slecht weer`
  du mauvais temps

  `slecht nieuws`
  de mauvaises nouvelles

  `een slecht teken`
  mauvais signe

  Het is slecht met hem gesteld.
   (= het gaat niet goed met hem) - Il va mal / ne va pas bien.



3 ( nauwelijks) weinig - mauvais/-aise

  `een slecht begaanbare weg`
  une route très peu praticable

  `door de mist slecht zicht hebben`
  avoir une mauvaise visibilité à cause du brouillard


© K Dictionaries Ltd.

slecht

médiocre ; vil ; vicieux ; vicieusement ; subalterne ; ranci ; putride ; pourri ; perverti ; pervers ; perfide ; perdu ; pauvre ; passé ; moisi ; méprisable ; avec perversité ; méchant ; mauvais ; malicieux ; malfaisant ; mal ; inférieur ; immoral ; ignoble ; faux ; faible ; dépravé ; dénaturé ; dégénéré ; de second ordre ; corrompu

Bron: interglot




NL: arm
NL: bedorven
NL: beroerd
NL: bezwaarlijk
NL: boosaardig
NL: fout
NL: gebrekkig
NL: gedegenereerd
NL: gemeen
NL: ineffectief

NL: slecht huis FR: mauvais lieu (le)
NL: het is een slechte tijd FR: les temps sont durs
NL: slecht(er) worden FR: se gâter
NL: het gaat slecht met hem FR: il va mal
NL: hoe langer hoe slechter FR: de mal en pis
NL: het slechte FR: le mal