slecht

bijv.naamw.

Uitspraak:

[slɛxt]

1) als iets of iemand onvoldoende kwaliteit heeft - bad, useless, old

een slechte auto - a useless car een slecht idee - a bad idea een slechte timmerman - a lame carpenter

2) als iets of iemand onaangenaam of ongunstig is - bad, ill-bearing

slecht weer - bad weather slecht nieuws - bad news een slecht teken - a bad sign

Het is slecht met hem gesteld. (=het gaat niet goed met hem) - He is not doing so well.

3) weinig - bad, poor, ill

een slecht begaanbare weg - a rough road / an almost impassable track door de mist slecht zicht hebben - have poor visibility due to the mist

© K Dictionaries Ltd.

slecht (znw.)	the evil
slecht	inferior ; with evil intention ; wickedly ; vicious ; rotten ; putrefied ; poor ; perverted ; mean ; malicious ; low ; false ; evil-minded ; depraved ; degenerate ; corrupt ; badly ; bad ; miserable ; wicked ; unholy ; nasty

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Wikipedia




NL: arm
NL: bedorven
NL: beroerd
NL: bezwaarlijk
NL: boosaardig
NL: fout
NL: gebrekkig
NL: gedegenereerd
NL: gemeen
NL: ineffectief

NL: hij eet slecht EN: he is a poor eater
NL: het gaat hem slecht EN: he is doing badly
NL: het moet al slecht gaan of ... EN: it shall go hard but ...
NL: hij is slecht van gezicht EN: his eye-sight is bad
NL: ik ben slecht te spreken over hem EN: I am discontented with him