Vertalingen deugen NL>FR
[ˈdøxə(n)] [vvt: heeft gedeugd]1 goed zijn, in orde zijn - être valable
[ɛtʀəvalabl]
`Die fiets deugt niet. Ik kan er niet mee wegrijden.`
Ce vélo n'est pas bon. Je n'arrive pas à partir.
2
deugen voor (een vak)
geschikt zijn voor - être fait pour
`Zou ik niet deugen voor leraar?`
Est-ce que je serais peut-être un bon professeur?
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
deugen (ww.) | convenir (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `deugen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: conveniërenNL: passenNL: uitkomenUitdrukkingen en gezegdes
NL: niet
deugen
FR: ne valoir rien