zelfst.naamw.
Met gebalde vuisten kwam hij op mij af. - Con los puños apretados se acercó a mí. |
een vuist maken (=protesteren of je verzetten) - hacerse fuerte
De organisaties maken een vuist tegen discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat. - Las organizaciones se hacen fuertes contra la discriminación, el racismo y la xenofobia.
|
op de vuist gaan (=beginnen te vechten (met iemand)) - liarse a puñetazos
|
in je vuistje lachen (=stiekem lachen om iets, bijvoorbeeld het ongeluk van iemand anders) - reír para tus adentros
|
voor de vuist weg (=zonder voorbereiding) - a la buena de Dios
Voor de vuist weg kan ik er zo tien opnoemen. - De manera improvisada puedo enumerar por lo menos diez.
|
uit het vuistje eten (=zonder bestek eten) - comer un bocado de pie
|
met de vuist op tafel slaan (=iets met veel nadruk eisen) - dar un puñetazo en la mesa
|