vuist

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[vœyst]
Verbuigingen:	vuisten (meerv.)

gesloten hand ^anatomie - Faust (die ~)

Met gebalde vuisten kwam hij op mij af. - Mit geballter Faust kam er auf mich zu.

een vuist maken (=protesteren of je verzetten) - die geballte Faust zeigen De organisaties maken een vuist tegen discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat. - Die Organisationen zeigen der Diskriminierung, dem Rassismus und Ausländerhass die geballte Faust.

op de vuist gaan (=beginnen te vechten (met iemand)) - eine Prügelei beginnen

in je vuistje lachen (=stiekem lachen om iets, bijvoorbeeld het ongeluk van iemand anders) - sich ins Fäustchen lachen

voor de vuist weg (=zonder voorbereiding) - aus dem Stegreif Voor de vuist weg kan ik er zo tien opnoemen. - Aus dem Stegreif kann ich so zehn nennen.

uit het vuistje eten (=zonder bestek eten) - aus der Hand essen

met de vuist op tafel slaan (=iets met veel nadruk eisen) - mit der Faust auf den Tisch schlagen

© K Dictionaries Ltd.

de vuist (v)	die Faust ; der Fäustel
de vuist	die Faust ; der Fäustel
vuist	Faeustel

Bronnen: Wiktionary; interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: hand
NL: knuist

NL: in zijn vuistje lachen DE: sich ins Fäustchen lachen
NL: uit het vuistje (eten) DE: aus der Hand
NL: voor de vuist (spreken) DE: aus dem Stegreif
NL: (een muziekstuk) voor de vuist (spelen) DE: vom Blatt