opbrengen

werkw.

Uitspraak:	[ˈɔbrɛŋə(n)]
Verbuigingen:	bracht op (verl.tijd ) heeft opgebracht (volt.deelw.)

1) (geld) opleveren - producir

De collecte bracht een flink bedrag op. - La colecta produjo una suma considerable.

2) iets doen waar je geen zin in hebt of wat je moeilijk vindt - tener ánimo para

de moed opbrengen om je excuses aan te bieden - tener el ánimo para presentar tus excusas begrip opbrengen voor iemands moeilijkheden - mostrar comprensión por las dificultades de alguien

3) (verf of lak) aanbrengen - aplicar

De tweede laag pas opbrengen als de eerste droog is. - Sólo aplicar la segunda mano cuando la primer mano esté seca.

© K Dictionaries Ltd.

opbrengen (ww.)

dar frutos (ww.) ; dar resultados (ww.) ; producir (ww.) ; proporcionar beneficios (ww.) ; rendir (ww.)

Bron: interglot




NL: aanbrengen
NL: aandoen
NL: aantrekken
NL: arresteren
NL: betalen
NL: opleggen
NL: opleveren
NL: presteren