| Uitspraak: | [ɔp] |
| een appel op de fruitschaal - una manzana en el frutero Je sleutelbos ligt op de koelkast. - Tu manojo de llaves está sobre la nevera. |
| Ik kom wat later; ik zit nu nog op kantoor. - Llegaré un poco más tarde; ahora todavía estoy en la oficina. We waren vorige week op Terschelling. - La semana pasada estuvimos en Terschelling. |
| op werkdagen van negen tot vijf - los días laborales de nueve a cinco op dit moment - en este momento |
| Uitspraak: | [ɔp] |
| het dak op klauteren - trepar al techo |
| Ben je nog op? Vooruit, naar bed! - ¿Todavía estás despierto? ¡Anda, a la cama! |
| Er is niets over; alles is schoon op. - Ya no queda nada; todo se ha acabado. | |
 op van vermoeidheid |