Vertalingen vastplakken NL>EN
vastplakken (ww.) | to affix ; to attach ; to glue ; to glue together ; to paste in ; to paste on ; to paste together ; to patch ; to stick ; to stick together ; to suture |
het vastplakken | the glueing together ; the sticking together |
vastplakken | adhere ; bond |
Bronnen: interglot; Autowoordenboek
Voorbeeldzinnen met `vastplakken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aan elkaar hangenNL: aan elkaar klevenNL: aaneenplakkenNL: aanplakkenNL: dichtplakkenNL: hechtenNL: klevenNL: klittenNL: lijmenNL: opplakkenAlternatieve spelling of gebruik
| Let op; In het UK-Engels en het US-Engels worden verschillende woorden gebruikt. In UK-Engels gebruikt men `glue` In US-Engels gebruikt men `gum` |