hechten (ww.)	to fix ; to suture ; to stitch ; to stick ; to sew up ; to sew together ; to paste together ; to paste on ; to paste in ; to glue together ; to glue ; to fasten ; to attach ; to append ; to affix ; to adhere
hechten	adhesion ; wrap in ; to stitch ; tack ; seam ; cling

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Wikipedia; Autowoordenboek; Download IATE, European Union, 2017.; A.M.T.S.




NL: aanhechten
NL: bevestigen
NL: binden
NL: gehecht zijn
NL: houden
NL: lijmen
NL: opplakken
NL: toekennen
NL: vasthechten
NL: vastlijmen

Let op; In het UK-Engels en het US-Engels worden verschillende woorden gebruikt. In UK-Engels gebruikt men `glue` In US-Engels gebruikt men `gum`

NL: daar hecht ik geen betekenis aan EN: I don't attach any importance to it EN: I don't believe in it
NL: zijn goedkeuring hechten aan EN: give one's assent to
NL: zeer aan de traditie hechten EN: be a stickler for tradition
NL: zich hechten aan EN: attach o.s. to, become attached to