Vertaal
Naar andere talen: • vastplakken > ENvastplakken > ESvastplakken > FR
Vertalingen vastplakken NL>DE
vastplakken (ww.) anheften (ww.) ; ankleben (ww.) ; anleimen (ww.) ; aufkleben (ww.) ; festheften (ww.) ; festkleben (ww.) ; haften (ww.) ; heften (ww.) ; kleben (ww.) ; leimen (ww.) ; zusammenkleben (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `vastplakken`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: aan elkaar hangen
NL: aan elkaar kleven
NL: aaneenplakken
NL: aanplakken
NL: dichtplakken
NL: hechten
NL: kleven
NL: klitten
NL: lijmen
NL: opplakken