Vertaal
Naar andere talen: • hebben > DEhebben > EShebben > FR
Vertalingen hebben NL>EN

hebben

werkw.
Uitspraak:  [ˈhɛbə(n)]
Verbuigingen:  had (verl.tijd ) heeft gehad (volt.deelw.)

1) bezitten of beschikken over - have, hold, possess
een mooi gebit hebben - have a nice smile / set of teeth
de Nederlandse nationaliteit hebben - hold Dutch nationality
morgen tijd hebben om naar de film te gaan - have time to go to the movies on the next day
uitdrukking terug hebben van
uitdrukking veel van iets of iemand hebben

2) lijden aan (een ziekte) - have, suffer, harbour
longontsteking hebben - have lung infection
het aan je hart hebben - have a heart condition

3) <dit woord drukt, samen met het voltooid deelwoord, uit dat iets gebeurd of geweest is>
- auxilliary (verb)
We hebben een mooie reis gemaakt. Nu gaan we weer aan het werk. - We have made a beautiful trip. Now we go back to work.

4) deel van de uitdrukking:
uitdrukking iets hebben tegen

5) deel van de uitdrukking:
uitdrukking iets met iemand hebben

6) deel van de uitdrukking:
uitdrukking iets aan (iets of iemand) hebben

7) deel van de uitdrukking:
uitdrukking het over iets hebben

8) deel van de uitdrukking:
uitdrukking het niet zo/erg hebben op

9) deel van de uitdrukking:
uitdrukking niet willen hebben

10) deel van de uitdrukking:
uitdrukking kunnen hebben

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
hebben (ww.)to bear with ; to have ; to have got ; to own ; to possess
hebben able ; I wish ; if only
Bronnen: Wikipedia; interglot; Wakefield genealogy pages


Voorbeeldzinnen met `hebben`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: beschikken over
NL: bezitten
NL: gehoord hebben
NL: lijden
NL: pakken