werkw.
ja zeggen - say "Yes" / agree with Hij heeft gezegd dat hij morgen zal terugbellen. - He said he will call back tomorrow. |
Het Burgerlijke Wetboek zegt hierover ... (=in het Burgerlijk Wetboek staat hierover ...) - The Book of Civil Law declares that ...
|
eerlijk gezegd (=<met deze woorden verzacht je een beetje dat je iemand iets onaangenaams gaat zeggen>) - frankly said
|
Dat mag je wel zeggen! (=inderdaad) - You can say that again!
|
Daar is veel voor te zeggen. (=dat is een goed idee) - That's an idea!
|
Ik heb het hier voor het zeggen. (=ik ben hier de baas) - I got the last word here.
|
Zeg dat wel! (=inderdaad) - You can say that again!
|
Net wat je zegt! (=inderdaad) - Just as you say!
|
Dat moet ik zeggen. (=dat moet ik erkennen) - I have to admit.
|
Wie zal het zeggen? (=dat weet niemand) - Who knows?
|
Laten we zeggen: tien uur. (=laten we uitgaan van tien uur) - Let's say: ten o'clock.
|
Ik zeg maar zo, ik zeg maar niks. (=<hiermee zeg je dat je geen commentaar wil leveren>) - I'm just saying it.
|
iets niet te hard zeggen (=iets niet te stellig beweren) - not to put so much emphasis on (something)
|
Zeggen en doen zijn twee. (=je kunt iets wel zeggen, maar het doen is lastiger) - Easily said; Saying and doing are two different things.
|