schudden

werkw.

Uitspraak:	[ˈsxʏdə(n)]
Verbuigingen:	schudde (verl.tijd ) heeft geschud (volt.deelw.)

snel heen en weer, of op en neer bewegen - shake, stir, jolt

iemand wakker schudden - shake someone awake Goed schudden voor gebruik! - Shake before use.

nee schudden (=door je hoofd heen en weer te draaien duidelijk maken dat je iets niet wilt of niet goedvindt) - shake one's head

Je kunt het wel schudden. (=het is duidelijk dat het niet doorgaat) - You can forget it! It is not going through!

© K Dictionaries Ltd.

schudden (ww.)	to concuss ; to shake ; to shiver ; to shuffle ; to tremble
schudden	abet ; agitate ; beating ; buffet ; buffeting ; incite ; shake ; shaking ; shock ; stir up

Bronnen: MWB; interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




NL: agiteren
NL: beven
NL: heen en weer bewegen
NL: husselen
NL: ophitsen
NL: opruien
NL: opstoken
NL: opwinden
NL: spartelen
NL: trillen

NL: het hoofd schudden EN: shake one's head
NL: Iemand de hand schudden EN: shake a person's hand
NL: elkaar de hand schudden EN: shake hands
NL: Iemand door elkaar schudden EN: jolt a person
NL: een drank door elkaar schudden EN: shake up a draught
NL: doen schudden EN: shake, rock