diep

bijv.naamw.

Uitspraak:

[dip]

1) met een grote afstand tussen de bovenkant en de onderkant - deep

een diep gat graven - dig a deep grave een rivier van twee meter diep - a river two meters deep iets diep in de grond begraven - bury something deep in the ground

diep bord (=soepbord) - soup plate

te diep in het glaasje kijken (=te veel alcoholische drank drinken) - drown in drink

2) met een grote afstand tussen de voorkant en de achterkant - deep, thick, long

een huis van dertig meter diep - a house thirty meters deep Zijn ogen liggen diep in zijn gezicht. - His eyes lie deeply buried in his face.

3) hevig, erg - deep, profound

diep nadenken - think deep diep medelijden met iemand hebben - have deep compassion for someone diep in slaap zijn - sleep deeply

© K Dictionaries Ltd.

diep	deep ; deep-seated ; lying low ; profound ; profoundly ; oceanographic deep ; whole-hearted

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm




NL: bijzonder
NL: bodemloos
NL: bronzen
NL: diepliggend
NL: diepzinnig
NL: doorvoeld
NL: innig
NL: intens
NL: laag
NL: laag liggend

NL: diepe buiging EN: low bow
NL: in het diepst van mijn ziel EN: in my heart of hearts
NL: uit 't diepst van mijn hart EN: from the bottom of my heart