I waar

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[war]
Verbuigingen:	waren (meerv.)

goederen om te verkopen ^commercie - Ware (die ~)

warenhuis - Warenhaus

waar voor je geld krijgen (=goede kwaliteit krijgen voor wat je betaalt) - Ware für sein Geld bekommen

II waar

bijv.naamw.

Uitspraak:

[war]

(van iets wat je zegt of denkt) zoals het in werkelijkheid is - wahr

Is het waar dat je spinazie niet mag opwarmen? - Ist es wahr, dass man Spinat nicht aufwärmen darf? Pas later begreep hij de ware reden van haar bezoek. - Erst später begriff ich den wahren Grund für seinen Besuch.

III waar

bijwoord

Uitspraak:

[war]

op welke plaats? - wo

Waar zullen we afspreken? - Wo sollen wir uns treffen? Ik weet niet waar mijn sleutels zijn. - Ich weiß nicht, wo meine Schlüssel sind.

IV waar

voegwoord

Uitspraak:

[war]

<als uitdrukking van een lichte tegenstelling>
- während

Het aantal verkochte laptops bedraagt 16 miljoen stuks, waar het vorig jaar nog 11 miljoen was. - Die Anzahl der verkauften Laptops beträgt 16 Millionen Stück, während es im letzten Jahr noch 11 Millionen waren.

© K Dictionaries Ltd.

waar (znw.)	das Zeug ; die Kaufware ; das Inventar ; die Handelsware ; die Dinger ; die Dinge ; das Besitztümer ; der Artikel
de waar (v)	die Ware ; das Güter
de waar (m)	die Sachen ; der Kram
waar	wirklich ; wahrhaftig ; wahr ; richtig ; prezies ; genau ; ehrlich ; echt ; das stimmt ; wo

Bronnen: interglot; Wikipedia




NL: artikelen
NL: authentiek
NL: belang
NL: betekenis
NL: daar waar
NL: dingen
NL: echt
NL: effectief
NL: eigenlijk
NL: goederen

NL: de ware grootte DE: die natürliche Größe
NL: de ware manier DE: die rechte Weise
NL: de ware verhouding DE: das richtige Verhältnis
NL: zo waar als ik (hier sta) DE: so wahr ich
NL: waar (zit je)? DE: wo?
NL: waar ga je zitten? DE: wohin setzest du dich?
NL: (de stad) waar (hij woonde) DE: wo
NL: (de stad) waar (hij kwam) DE: wohin
NL: waar denk je aan? DE: woran (an was) denkst du?
NL: (dat is iets) waar ik niets mee kan beginnen DE: womit (mit dem) ich nichts anfangen kann