Vertalingen kibbelen NL>DE
kibbelen
werkw.
Uitspraak: | [ˈkɪbələ(n)] |
Verbuigingen: | kibbelde (verl.tijd ) heeft gekibbeld (volt.deelw.) |
ruzie maken over iets onbenulligs -
sich kabbeln De kinderen kibbelen over wie de bal mag hebben. - Die Kinder kabbeln sich darüber, wer den Ball haben darf. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
kibbelen (ww.) | sich kabbeln (ww.) ; sich streiten (ww.) ; sich zanken (ww.) ; streiten (ww.) ; zanken (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `kibbelen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: bakkeleienNL: bekvechtenNL: kiftenNL: kissebissen