reis

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[rɛis]
Verbuigingen:	reizen (meerv.)

vrijwillige verplaatsing naar ergens anders dan waar je bent - Reise (die ~)

een verre reis maken - eine weite Reise machen een buitenlandse reis - eine Auslandsreise groepsreis - Gruppenreise zakenreis - Geschäftsreise vakantiereis - Ferienreise

een enkele reis (=een kaartje voor de reis ergens heen, zonder terugreis) - Hinfahrkarte

© K Dictionaries Ltd.

de reis (v)	die Tour
de reis	die Erkundung ; die Reise ; der Ritt ; die Seereise
reis	Beförderungsfall ; Einsatzfahrt ; Reise ; Trip

Bronnen: Wikipedia; interglot; cibg.be; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aankomst
NL: dagreis
NL: excursie
NL: expeditie
NL: gang
NL: mars
NL: rit
NL: tocht
NL: toer
NL: tournee

NL: reis voor ontspanning DE: Reise zur Erholung, Erholungsreise
NL: reis voor zaken DE: Reise in Geschäften, Geschäftreise
NL: op reis gaan DE: auf Reisen gehen, verreisen
NL: op reis zijn DE: auf Reisen. sein, sich auf der Reise befinden, verreist sein
NL: enkele reis DE: einfache Reise
NL: enkele reis, derde klas Bonn! DE: nach Bonn, dritter (Klasse), einfach!
NL: (wat kost) een enkele reis Bonn DE: eine einfache Fahrkarte nach Bonn