de gang

zelfst.naamw. (m.)

Uitspraak:	[xɑŋ]
Verbuigingen:	gangen (meerv.)

1) lange, smalle ruimte in een gebouw waar verschillende vertrekken op uitkomen - Flur (der ~), Gang (der ~), Korridor (der ~)

Het toilet is de laatste deur van de gang rechts. - Die Toilette befindet sich auf der rechten Seite des Ganges hinter der letzten Türe.

2) verloop van de gebeurtenissen - Gang (der ~), Lauf (der ~)

de gang van zaken - Lauf der Dinge iets in gang zetten - etwas in Gang setzen

Ga je gang! (=Doe het zoals je het wilt doen.) - Mach es so, wie du es für richtig hälst.

Het gaat z'n gangetje. (=het gaat redelijk en rustig) - Alles geht seinen Gang.

3) manier van gaan - Gang (der ~), Gangart (der ~), Lauf (der ~)

De natuurlijke gangen van het paard zijn stap, draf en galop. - Die natürlichen Gangarten des Pferdes sind Schritt, Trab und Galopp.

met een slakkengangetje (=heel langzaam) - im Schneckentempo

4) snelheid - Gang (der ~), Tempo (das ~)

gang maken (=steeds sneller gaan) - Tempo machen

in volle gang (=op snelheid) - in vollem Gang

5) onderdeel van een maaltijd - Gang (der ~)

een maaltijd van vier gangen: voorgerecht, soep, hoofdgerecht en dessert - eine Mahlzeit mit vier Gängen: Vorspeise, Suppe, Hauptgericht und Dessert

© K Dictionaries Ltd.

de gang (m)	die Marsch ; die Exkursion ; die Expedition ; die Fahrgeschwindigkeit ; die Fahrt ; der Flur ; der Gang ; die Gasse ; die Geschwindigkeit ; der Gänge ; die Hast ; der Korridor ; der Lehrausflug ; die Erkundungsfahrt ; die Passage ; die Reise ; die Reisegeschwindigkeit ; der Ritt ; der schmaler Gang ; die Schnelligkeit ; der Schulausflug ; die Spazierfahrt ; die Spritzfahrt ; die Studienreise ; das Tempo ; die Tour ; die Erkundung ; die Eile ; der Durchgang ; die Diele ; der Ausflug ; die Ausfahrt
de gang	die Gangart
gang	Lauf ; die Bande ; Korridor ; Hemmung ; Gangart ; Gang ; Flur ; Erzgang ; Durchgang ; Anlauf ; der Lauf ; Lauf eines Programmes ; Laufgang ; Plattengang ; Rechnerlauf ; die Rotte ; Schneckenzahn ; Verkehrsgang ; Wartegang

Bronnen: interglot; Diving dictionary; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




NL: corridor
NL: dagreis
NL: doen en laten
NL: doorgang
NL: doorloop
NL: evolutie
NL: excursie
NL: gangpad
NL: gerecht
NL: loop

NL: gang van zaken DE: (loop van de gebeurtenissen) Gang, Verlauf der Ereignisse, (toedracht) Sachverlauf
NL: de gewone gang van zaken DE: der gewöhnliche Lauf der Dinge
NL: er gang achter zetten DE: Eile machen
NL: zijn gang gaan DE: (beginnen) anfangen, (niet ophouden) fortfahren, (z. niet laten storen) sich nicht stören lassen DE: (zijn weg vervolgen) seinen Weg fortsetzen
NL: ga je gang! DE: (begin maar) fange nur an!, (doe het maar) mach's nur!, (toe maar) nur zu!
NL: (mag ik je even passeren?) ga je gang! DE: bitte sehr!
NL: zijn eigen gang (gaan) DE: seinen eigenen Weg
NL: Iemand zijn gang laten gaan DE: einen gewähren lassen
NL: (alles gaat) gewoon zijn gang DE: seinen gewohnten Gang
NL: aan de gang blijven DE: nicht aufhören, (geen eind aan komen) kein Ende nehmen
NL: aan de gang brengen DE: in Gang bringen
NL: aan de gang gaan DE: anfangen
NL: aan de gang houden DE: im Gange erhalten
NL: (iemand) aan de gang houden, (ingespannen bezighouden) DE: in Atem (er)halten
NL: aan het lijntje houden DE: hinhalten
NL: aan de gang komen DE: in Gang kommen, (werk krijgen) Arbeit bekommen
NL: aan de gang (zijn) DE: im Gange, (op dreef) im Zuge, im Schwung
NL: met een werk aan de gang (zijn) DE: mit einer Arbeit beschäftigt
NL: in volle gang (zijn) DE: in vollem Gange, (van fabriek etc.) in vollem Betrieb
NL: op gang brengen DE: in Gang bringen, (auto) ankurbeln, (gesprek) in Fluß bringen, (iemand) auf den Schwung bringen
NL: op gang helpen DE: