Vertaal
Naar andere talen: • plakken > ENplakken > ESplakken > FR
Vertalingen plakken NL>DE

plakken

werkw.
Uitspraak:  [ˈplɑkə(n)]
Verbuigingen:  plakte (verl.tijd ) heeft geplakt (volt.deelw.)

1) (iets) met lijm bevestigen - kleben
spaarzegeltjes plakken - Rabattmarken kleben

2) met kleefstof vastzitten - kleben , haften
Deze etiketjes blijven niet plakken op een glazen pot. - Diese Etiketten haften nicht auf einem Glas.
uitdrukking ergens blijven plakken

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
plakken (ww.) zusammenkleben (ww.) ; leimen (ww.) ; kleben (ww.) ; heften (ww.) ; haften (ww.) ; festkleben (ww.) ; anleimen (ww.) ; ankleben (ww.)
het plakkendas Plakken
plakken Anplatten ; Zusammenkleben ; Verklebung ; Verkleben ; kleben ; flicken ; einfügen ; Anschäften
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `plakken`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: aan elkaar hangen
NL: aan elkaar kleven
NL: aaneenplakken
NL: iets vastkleven
NL: kleven
NL: klitten
NL: lijmen
NL: vastkleven
NL: vastlijmen
NL: vastplakken