Vertalingen nagel NL>DE
de nagel
zelfst.naamw. (m.)
Uitspraak: | [ˈnagəl] |
Verbuigingen: | nagels (meerv.) |
1) hard deel aan de bovenkant van je vingers en tenen -
Fingernagel (der ~), Fußnagel (der ~), Nagel (der ~) je nagels knippen - die Nägel schneiden |
geen nagel hebben om je gat te krabben (=heel weinig geld hebben, arm zijn) - nichts zu beißen haben
|
2) spijker -
Nagel (der ~) een nagel aan iemands doodskist zijn (=iemand moeilijkheden/last bezorgen) - jemandes Sargnagel sein
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
de nagel (m) | der Fingernagel ; der Nagel ; der Stift |
nagel | Blockbolzen ; Clavus ; Huehnerauge ; Klammer ; Kralle ; Spange |
Bronnen: Wikipedia; interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `nagel`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: klinknagelNL: spijkerUitdrukkingen en gezegdes
NL: een
nagel aan mijn doodkist
DE: ein Nagel zu meinem SargNL: op zijn
nagels bijten
DE: an den Nägeln kauen, sich die Nägel beißen