Vertalingen kwaad NL>DE
I het kwaad
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [kwat] |
Verbuigingen: | kwaden (meerv.) |
iets dat slecht, nadelig of schadelijk is -
Schaden (der ~), Böse (das ~), Übel (das ~) Af en toe een glas bier kan geen kwaad. - Ab und zu ein Glas Bier kann nicht schaden. |
noodzakelijk kwaad (=iets nadeligs dat je maar moet accepteren) - notwendiges Übel
|
geen kwaad kunnen doen bij (=alles van je wordt goedgekeurd door (iemand)) - alles, was man tut, wird gutgeheißen
|
II kwaad
bijv.naamw.
1) als je heel boos bent -
böse Ik werd heel kwaad toen ze me uitlachten. - Ich wurde sehr böse, als sie mich auslachten. |
2) slecht of onaangenaam -
schlecht , schlimm Het is hier zo kwaad nog niet. - Hier ist es noch nicht so schlimm. |
van kwaad tot erger (=steeds slechter) - vom Regen in die Traufe
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
kwaad (znw.) | der Teufel ; der Satan |
het kwaad | das böse |
kwaad | neidisch ; jähzornig ; rasend ; sauer ; sehr böse ; tobend ; ungestüm ; unwillig ; unwirsch ; verbissen ; verstimmt ; wüst ; wütend ; übel ; zornig ; ärgerlich ; Haßerfüllt ; aufgebracht ; aufgeregt ; bitterböse ; borstig ; eifersüchtig ; ergrimmt ; erzürnt ; fuchsteufelswild ; garstig ; gehässig ; geladen ; giftig ; grimmig ; boshaft ; verärgert ; genervt ; bösartig |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Engoi Woordenschatoefeningen
Voorbeeldzinnen met `kwaad`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afbreukNL: agressiefNL: bitterNL: blijNL: boosNL: demonNL: dolNL: duivNL: duivelNL: furieusUitdrukkingen en gezegdes
NL: kwaad op iemand (zijn)
DE: böse auf einen, einem böseNL: kwade vrienden met elkaar (zijn)
DE: böse miteinanderNL: het
kwaad hebben, er
kwaad aan toe zijn
DE: übel dran seinNL: (dat is) lang niet
kwaad
DE: gar nicht übel, (spreektaal) nicht unebenNL: hij kreeg het te
kwaad, es wurde ihm zu schlimm, (onwel) ihm wurde schlecht
DE: (braakneiging) ihm wurde übelNL: z.
kwaad maken
DE: böse werden, (innerlijk) sich bosen, (driftig) sich ereifernNL: kwaad doen, sündigen, (onheil stichten) Unheil stiften
DE: (nadeel doen) schaden (3)NL: Iemand
kwaad (aan)doen
DE: einem Böses tunNL: (dat zal) u
kwaad doen
DE: Ihnen schadenNL: (dat) doet meer
kwaad dan goed
DE: schadet mehr als es nütztNL: (dat) kan geen
kwaad
DE: kann nicht schadenNL: een noodzakelijk
kwaad
DE: ein notwendiges ÜbelNL: van zijn vriend wil hij geen
kwaad horen
DE: auf seinen Freund läßt er nichts kommenNL: Iemand iets ten kwade duiden
DE: einem etwas übelnehmenNL: van geen
kwaad weten
DE: (argeloos zijn) ohne Arg seinNL: van twee kwaden het minste kiezen
DE: das kleinere Übel wählenNL: hij vervalt van
kwaad tot erger
DE: es wird mit ihm immer schlimmer