krimpen

werkw.

Uitspraak:	[ˈkrɪmpə(n)]
Verbuigingen:	kromp (verl.tijd ) is gekrompen (volt.deelw.)

1) kleiner worden - schrumpfen , einlaufen

Mijn T-shirt is te heet gewassen en daardoor gekrompen. - Mein T-Shirt ist zu heiß gewaschen worden und dadurch geschrumpft.

2) (van de wind) draaien tegen de richting van de klok in - drehen

Vannacht krimpt de wind naar het westen.

© K Dictionaries Ltd.

krimpen (ww.)	zusammenschrumpfen (ww.) ; verringern (ww.) ; vermindern (ww.) ; schwinden (ww.) ; schrumpfen (ww.) ; mindern (ww.) ; herabsetzen (ww.) ; einschrumpfen (ww.)
krimpen (werkw.)	schrumpfen
het krimpen	das Abnehmen
krimpen	Schwinden ; Schwund ; Aufschrumpfen ; schrumpfen ; schralender Wind ; schralen ; Rückdrehen ; Rueckdrehen ; Krimpen ; einlaufen ; Einfallen der Holzoberfläche ; Dekatierung ; Dekatieren ; bördeln

Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm




NL: afnemen
NL: beperken
NL: draaien
NL: inkrimpen
NL: inperken
NL: korten
NL: minder worden
NL: minderen
NL: minworden
NL: reduceren

NL: (hout) krimpt DE: schwindet
NL: (wol) krimpt DE: geht ein
NL: (deze stof is bij het wassen) erg gekrompen DE: sehr eingelaufen
NL: (laken) krimpen DE: (kleiner doen worden) krimpen
NL: krimpen van de pijn DE: sich krümmen, sich winden vor Schmerzen
NL: krimpen van kou DE: zusammenschrumpfen vor Kälte
NL: mijn hart kromp van medelijden DE: das Herz krampfte sich mir vor Mitleid zusammen