Vertalingen kotsen NL>DE
kotsen
werkw.
Uitspraak: | [ˈkɔtsə(n)] |
Verbuigingen: | kotste (verl.tijd ) heeft gekotst (volt.deelw.) |
de inhoud van je maag weer uitspugen -
kotzen , sich übergeben moeten kotsen als je te vet gegeten hebt - kotzen müssen, wenn man zu fett gegessen hat |
kotsen van (=(iets of iemand) heel vervelend vinden) - kotzen bei
Ik kots van die man. - Diesen Mann finde ich zum Kotzen.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
kotsen (ww.) | ergeben (ww.) ; sich erbrechen (ww.) ; sich übergeben (ww.) ; speien (ww.) ; spucken (ww.) ; vomieren (ww.) |
kotsen (werkw.) | kotzen |
het kotsen | das erbrechen ; das kotzen |
kotsen | brechen ; übergeben |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary
Voorbeeldzinnen met `kotsen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: brakenNL: gruwenNL: overgevenNL: spugenNL: spuwenNL: uitbrakenNL: vomeren