Vertalingen afsplitsen NL>DE
afsplitsen (ww.) | absondern (ww.) ; abspalten (ww.) ; abtrennen (ww.) ; aussondern (ww.) ; isolieren (ww.) ; scheiden (ww.) ; separieren (ww.) ; trennen (ww.) |
het afsplitsen | die Abspaltung |
afsplitsen | aufspalten ; spalten |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `afsplitsen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afscheidenNL: afsplijtenNL: afsplijtingNL: afsplitsingNL: afzonderenNL: isolerenNL: scheidenNL: separerenNL: splitsenUitdrukkingen en gezegdes
NL: z.
afsplitsen
DE: (van weg) sich abzweigen