1. MWB
  2. Vertalen
  3. knokken (NL>DE)
Vertaal
Naar andere talen: • knokken > EN • knokken > ES • knokken > FR
Vertalingen knokken NL>DE

knokken

Uitspraak:  [ˈknɔkə(n)]
Verbuigingen:  knokte (verl.tijd ) heeft geknokt (volt.deelw.)

vechten, of erg je best doen - schuften , alle Kräfte aufbringen
Er waren daar drie mannen aan het knokken. - Dort schufteten drei Mann.
Zij heeft hard geknokt om het examen te halen. - Sie hat hart geschuftet, um ihr Examen zu bestehen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
knokken (ww.) balgen (ww.) ; bekämpfen (ww.) ; bestreiten (ww.) ; schlagen (ww.) ; sich duellieren (ww.) ; sich keilen (ww.) ; sich prügeln (ww.) ; sich raufen (ww.) ; streiten (ww.)
knokken (werkw.) fechten ; kämpfen
Bronnen: interglot; Wiktionary


Voorbeeldzinnen met `knokken`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: bakkeleien
NL: duelleren
NL: kampen
NL: matten
NL: strijden
NL: vechten