benauwd

bijv.naamw.

Uitspraak:

[bəˈnɑuwt]

1) belemmerd in je ademhaling - unter Atemnot leiden , beengend

Door de rook kreeg ze het erg benauwd. - Durch den Rauch litt sie unter Atemnot.

2) met weinig frisse lucht en ruimte - stickig

een benauwde ruimte - ein stickiger Raum

3) angstig - bedrückt , ängstlich , beklemmend

benauwd voor... - Angst vor ...

het Spaans benauwd krijgen (=heel erg bang worden) - große Angst bekommen

© K Dictionaries Ltd.

benauwd

bedrängt ; beklemmt ; beklemmt ; drückend ; dumpf ; schwühl ; schwül ; ängstlich ; drueckend ; schwuel

Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.




NL: angstig
NL: angstwekkend
NL: bedompt
NL: bekrompen
NL: benard
NL: broeierig
NL: drukkend
NL: ernstig
NL: hachelijk
NL: kritiek

NL: benauwd gevoel DE: beklemmendes Gefühl
NL: benauwde lucht DE: schlechte Luft
NL: een benauwde borst hebben DE: engbrüstig sein
NL: hij krijgt het benauwd DE: ihm wird schlecht,
NL: (troost voor) zijn benauwd hart DE: sein beklommenes Herz
NL: met een benauwd hart DE: mit schwerem Herzen