afdoen (ww.)	abhandeln (ww.) ; abwickeln (ww.) ; beilegen (ww.) ; in Ordnung bringen (ww.) ; klären (ww.) ; schlichten (ww.)
afdoen	abziehen

Bron: interglot




NL: aanhouden
NL: afbinden
NL: afhandelen
NL: afleggen
NL: afmaken
NL: afzetten
NL: beslechten
NL: betalen
NL: in orde maken
NL: klaren

NL: (iets) van de prijs afdoen DE: vom Preise ablassen, abschlagen, fallen lassen
NL: (dat) doet niets aan de zaak af DE: ändert nichts an der Sache
NL: (dat is) afgedaan DE: erledigt, abgemacht
NL: als afgedaan beschouwen DE: für erledigt, abgemacht halten