vlucht

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[vlʏxt]
Verbuigingen:	vluchten (meerv.)

1) keer dat je vlucht - Flucht (die ~)

Verbuigingen:	g.mv. (meerv.)
Ze was op de vlucht voor de politie. - Sie war auf der Flucht vor der Polizei. vluchtroute - Rettungsweg
op de vlucht slaan (=plotseling, zonder voorbereiding beginnen te vluchten) - in die Flucht schlagen

2) tocht die een vliegtuig, vogel of ander vliegend dier of voorwerp maakt - Flug (der ~)

Vlucht 511 heeft een vertraging van 30 minuten. - Flug 511 hat eine Verspätung von 30 Minuten. Hoe was je vlucht? - Wie war dein Flug?

een hoge vlucht nemen (=(van iets) zich sterk ontwikkelen) - stark ansteigen het gebruik van e-mail heeft een hoge vlucht genomen - die E-Mail-Nutzung ist stark angestiegen

© K Dictionaries Ltd.

de vlucht	die Flucht ; der Flug ; die Flugreise
vlucht	Ausladung ; Einsatzflug ; Feindflug ; Flug ; Konvergenz-Spreizung ; lose Formation ; Maximum der Ernteperiode ; Radsturz ; Sturz

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: bloei
NL: chartervlucht
NL: drift
NL: groep
NL: hoop
NL: kudde
NL: ontsnapping
NL: schare
NL: school
NL: set

NL: op de vlucht drijven DE: in die Flucht schlagen
NL: op de vlucht gaan, slaan, de vlucht nemen DE: die Flucht ergreifen DE: (het vliegen) Flug (der) DE: (troep vogels) Flug (der)
NL: een hoge vlucht (nemen) DE: einen mächtigen Aufschwung