Vertalingen samenwonen NL>DE
samenwonen
werkw.
Uitspraak: | [ˈsamə(n)wonə(n)] |
Verbuigingen: | woonde samen (verl.tijd ) heeft samengewoond (volt.deelw.) |
met elkaar een huis bewonen alsof je getrouwd bent -
zusammenwohnen Met mijn eerste vriendin heb ik nooit samengewoond. - Mit meiner ersten Freundin habe ich nie zusammengewohnt. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
samenwonen (ww.) | zusammenleben (ww.) ; zusammenwohnen (ww.) |
samenwonen (werkw.) | zusammenleben |
Bronnen: interglot; Wiktionary
Voorbeeldzinnen met `samenwonen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: samenlevenNL: samenwonend