Vertalingen virus NL>DE
het virus
zelfst.naamw.
Uitspraak: | ['virʏs] |
Verbuigingen: | virussen (meerv.) |
1) iets dat ziekten verwekt en kleiner is dan een bacterie -
Virus (das ~) besmet zijn met een virus - sich mit einem Virus angesteckt haben |
2) computerprogramma dat naar je computer gestuurd wordt, die daardoor minder goed werkt -
Virus (das ~), Computervirus (das ~) Help! Mijn computer heeft een virus! - Hilfe! Mein Computer hat einen Virus! |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
het virus | das Virus ; der, das Virus |
virus | Computer-Virus ; Virus |
Bronnen: Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `virus`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: computervirus