muts

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[mʏts]
Verbuigingen:	mutsen (meerv.)

1) kledingstuk dat je op je hoofd draagt - Mütze (die ~)

een warme, wollen muts - eine warme Wollmütze

2) domme vrouw - Blondine (die ~)
© K Dictionaries Ltd.

de muts (v)	die Mütze
de muts	das Barett ; die Kappe ; die Kopfbedeckung ; die Mütze ; die Uniformmütze

Bronnen: Wiktionary; interglot




NL: baret
NL: hoofddeksel
NL: huif
NL: ijsmuts
NL: kap
NL: vagina

NL: de muts staat hem verkeerd DE: er ist übler Laune
NL: er met de muts naar gooien DE: ins Blaue hineinraten