kabel - Vertaling Nederlands-Duits

Naar andere talen: • kabel > EN • kabel > ES • kabel > FR

Vertalingen kabel NL>DE

de kabel

zelfst.naamw. (m.)

Uitspraak:	[ˈkabəl]
Verbuigingen:	kabels (meerv.)

1) dikke lijn van in elkaar gedraaide draden van touw of metaal - Drahtseil (das ~), Kabel (das ~), Stahltrosse (die ~)

een schip met kabels vastleggen - ein Schiff mit einer Stahltrosse festmachen
kink in de kabel (=probleem waardoor iets niet door kan gaan) - dazwischenkommen We zouden weggaan, maar er is een kink in de kabel gekomen. - Wir wollten weggehen, aber es ist etwas dazwischengekommen.

2) draad waar elektriciteit doorheen gaat - Draht (der ~), Leitung (die ~), Kabel (das ~)

een geul in de straat graven voor het leggen van kabels - einen Graben für die Kabelverlegung graben
kabeltelevisie (=systeem waarbij televisieprogramma's naar toestellen gaan die op een netwerk van kabels zijn aangesloten) - Kabelfernsehen

Overige bronnen

de kabel (m)	das Drahtseil ; das Kabel ; die Kabelleitung ; die Leitung ; das Schiffskabel ; das Seil ; die Stahltrosse ; Tau
kabel	Haengeseil ; Kabel ; Seil ; Spannbewehrung ; Spinnkabel ; Tau ; Vorspannseil

Bronnen: Wiktionary; interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.

Voorbeeldzinnen met `kabel`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

NL: geleiding
NL: kabelleiding
NL: leiding
NL: scheepskabel
NL: streng