[metje]

1 profession, travail - beroep - vak

  'choisir un métier'
  een beroep kiezen

2   métier à tisser
machine utilisée pour fabriquer des tissus - weefgetouw
© K Dictionaries Ltd.

métier (m)	het beroep ; de broodwinning (v) ; de handel (m) ; handeldrijven (znw.) ; het handelsverkeer ; de koophandel (m) ; de kostwinning (v) ; het metier ; de nering (v) ; het ruilverkeer ; de stiel (m)
le métier	job
métier	ambacht ; vakmanschap ; vliegtuig ; zakelijk

Bronnen: Omegawiki.org; interglot; Antiquarian Dictionary; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm




FR: art
FR: charge
FR: condition
FR: emploi
FR: expérience
FR: fonction
FR: gagne-pain
FR: habileté
FR: maîtrise
FR: profession

FR: chacun son métier, les vaches seront bien gardées NL: (spr.w) schoenmaker, blijf bij je leest
FR: faire métier de qc. NL: gewoon zijn iets te doen
FR: jalousie de métier NL: broodnijd
FR: trente-six métiers, quarante malheurs NL: (spr.w) twaalf ambachten, dertien ongelukken
FR: mettre sur le métier NL: ondernemen, op touw zetten